Rob van der Woude's Scripting Pages

Help for all internal Bash commands

Linux 3.16.0-23-generic #31-Ubuntu SMP Tue Oct 21 18:00:35 UTC 2014 i686

 

# A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Punctuation
 
. Opdrachten uit bestand in de huidige shell uitvoeren.
:
[ Een conditionele expressie evalueren.
 
A
 
alias Aliassen definiëren of tonen.
 
B
 
bg De gegeven taken in de achtergrond plaatsen.
bind [-r TOETSENREEKS] [-x TOETSENREEKS:SHELL-OPDRACHT] [TOETSENREEKS:READLINE-FUNCTIE | TOETSENREEKS:READLINE-OPDRACHT] Toetsbindingen en variabelen van 'readline' instellen.
break Een 'for'-, 'while'- of 'until'-lus beëindigen. Als N gegeven is, dan worden N niveaus van lussen beëindigd.
builtin Een ingebouwde shell-functie uitvoeren.
 
C
 
caller De context van de aanroep van de huidige functie tonen.
cd De huidige map wijzigen.
command Een opdracht uitvoeren of informatie over een opdracht tonen.
compgen [-F FUNCTIE] [-G PATROON] [-P PREFIX] [-S SUFFIX] [-W WOORDENLIJST] [-X FILTERPATROON] [WOORD] De mogelijke completeringen tonen, afhankelijk van de gegeven opties.
complete [-C OPDRACHT] [-F FUNCTIE] [-G PATROON] [-P PREFIX] [-S SUFFIX] [-W WOORDENLIJST] [-X FILTERPATROON] [NAAM...] Aangeven hoe argumenten door 'readline' gecompleteerd moeten worden.
compopt Completeringsopties wijzigen of tonen.
continue De volgende herhaling van huidige 'for'-, 'while'- of 'until'-lus beginnen. Als N gegeven is, dan wordt N niveaus hoger doorgegaan.
 
D
 
declare Waarden en eigenschappen van variabelen instellen.
dirs De mappenstapel tonen.
disown Taken uit de huidige shell verwijderen.
 
E
 
echo De gegeven argumenten naar standaarduitvoer schrijven.
enable Ingebouwde shell-opdrachten in- of uitschakelen.
eval Argumenten uitvoeren als een shell-opdracht.
exec De shell vervangen door de gegeven opdracht.
exit De shell beëindigen.
export De export-eigenschap van shell-variabelen instellen.
 
F
 
false
fc
fg De gegeven taak in de voorgrond plaatsen.
 
G
 
getopts Opties ontleden.
 
H
 
hash Programmalocaties onthouden of tonen.
help Informatie tonen over ingebouwde opdrachten.
history of: history -anrw [BESTANDSNAAM] of: history -ps ARGUMENT... De opdrachtengeschiedenis tonen of bewerken.
 
J
 
jobs Display status of jobs.
 
K
 
kill of: kill -l [SIGNAAL] Een signaal naar een taak sturen.
 
L
 
let Rekenkundige uitdrukkingen evalueren.
local Lokale variabelen definiëren.
logout Een login-shell beëindigen.
 
M
 
mapfile [-C FUNCTIE] [-c HOEVEELHEID] [ARRAY] Regels inlezen in een geïndexeerde array-variabele.
 
P
 
popd Mappen van de mappenstapel verwijderen.
printf Argumenten volgens een opmaakvoorschrift opmaken en printen.
pushd Mappen aan de mappenstapel toevoegen.
pwd De naam van de huidige werkmap tonen.
 
R
 
read [-n AANTAL_TEKENS] [-N AANTAL_TEKENS] [-p PROMPT] [-t TIJDSLIMIET] [-u BESTANDSDESCRIPTOR] [NAAM...] Een regel van standaardinvoer lezen en in velden opsplitsen.
readarray [-C FUNCTIE] [-c HOEVEELHEID] [ARRAY] Regels inlezen vanuit een bestand in een array-variabele.
readonly Shell-variabelen als onveranderbaar markeren.
return Terugkeren uit een shell-functie.
 
S
 
set Waarden van shell-opties of positionele parameters instellen.
shift Positionele parameters opschuiven.
shopt Shell-opties in- of uitschakelen.
source Opdrachten uit bestand in de huidige shell uitvoeren.
suspend Uitvoering van de shell pauzeren.
 
T
 
test Evaluate conditional expression.
times Procestijden tonen.
trap Signalen en andere gebeurtenissen opvangen.
true
type Informatie tonen over een opdracht.
typeset Waarden en eigenschappen van variabelen instellen.
 
U
 
ulimit Grenzen van hulpbronnen aanpassen.
umask Het bestandsaanmaakmasker tonen of instellen.
unalias Elke gegeven NAAM verwijderen uit de lijst van gedefinieerde aliassen.
unset Shell-variabelen en -functies verwijderen.
 
W
 
wait Op taakafsluiting wachten en de afsluitwaarde rapporteren.

 

.

.: . BESTANDSNAAM [ARGUMENTEN]
    Opdrachten uit bestand in de huidige shell uitvoeren.

    Leest opdrachten uit het gegeven bestand en voert deze uit in de huidige
    shell.  De mappen in PATH worden nagezocht om het genoemde bestand te
    vinden.  Als er verder nog argumenten gegeven zijn, dan worden dit de
    positionele parameters tijdens de uitvoering van het genoemde bestand.

    De afsluitwaarde is die van de laatst uitgevoerde opdracht in het gegeven
    bestand, of 1 als dit bestand niet gelezen kan worden.

 

:

:: :
    Doet niets; de opdracht heeft geen effect; de afsluitwaarde is 0.

 

[

[: [ ARGUMENT... ]
    Een conditionele expressie evalueren.

    Dit is een synoniem voor de ingebouwde functie 'test', behalve dat
    het laatste argument een ']' moet zijn, horend bij de begin-'['.

 

alias

alias: alias [-p] [NAAM[=WAARDE] ... ]
    Aliassen definiëren of tonen.

    Zonder argumenten, of met optie '-p', toont 'alias' op standaarduitvoer
    de huidige lijst van aliassen in de vorm: alias NAAM='VERVANGING'.
    Met argumenten, wordt er een alias gedefinieerd voor elke NAAM waarvoor
    een VERVANGING gegeven is.  Als de VERVANGING eindigt op een spatie, dan
    wordt bij aliasexpansie ook van het nakomende woord gecontroleerd of het
    een alias is.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij er een NAAM zonder VERVANGING gegeven is.

 

bg

bg: bg [TAAKAANDUIDING...]
    De gegeven taken in de achtergrond plaatsen.

    Plaatst gegeven taken in de achtergrond, alsof deze gestart waren met '&'.
    Als er geen taak gegeven is, dan wordt dat wat volgens de shell de huidige
    taak is gebruikt.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij taakbeheer uitgeschakeld is of er een fout
    optreedt.

 

bind

bind: bind [-lpvsPSVX] [-m TOETSENKAART] [-f BESTANDSNAAM] [-q NAAM] [-u NAAM]
          [-r TOETSENREEKS] [-x TOETSENREEKS:SHELL-OPDRACHT]
          [TOETSENREEKS:READLINE-FUNCTIE | TOETSENREEKS:READLINE-OPDRACHT]
    Toetsbindingen en variabelen van 'readline' instellen.

    Verbindt een toetsenreeks aan een 'readline'-functie of aan een macro,
    of stelt een 'readline'-variabele in.  De syntax van argumenten die geen
    opties zijn is gelijkaardig aan die voor ~/.inputrc, maar zij dienen één
    geheel te zijn, bijvoorbeeld: bind '"\C-x\C-r": re-read-init-file'.

    Opties:
      -f BESTANDSNAAM    de toetsbindingen uit dit bestand lezen
      -l                 alle bekende functienamen opsommen
      -m TOETSENKAART    deze toetsenkaart gebruiken voor de duur van deze
                           opdracht; mogelijke toetsenkaarten zijn 'emacs',
                           'emacs-standard', 'emacs-meta', 'emacs-ctlx',
                           'vi', 'vi-move', 'vi-insert' en 'vi-command'
      -P                 functienamen en hun bindingen tonen
      -p                 functienamen en hun bindingen tonen, in een vorm die
                           hergebruikt kan worden als invoer
      -r TOETSENREEKS    de binding voor deze toetsenreeks verwijderen
      -q FUNCTIENAAM     tonen welke toetsen deze functie aanroepen
      -S                 toetsenreeksen tonen die macro's aanroepen
      -s                 toetsenreeksen tonen die macro's aanroepen, in een
                           vorm die hergebruikt kan worden als invoer
      -u FUNCTIENAAM     verwijdert alle toetsbindingen aan deze functie
      -V                 variabelenamen en hun waarden tonen
      -v                 variabelenamen en hun waarden tonen, in een vorm die
                           hergebruikt kan worden als invoer
      -x TOETSENREEKS:SHELL-OPDRACHT  deze shell-opdracht uitvoeren als deze
                                        toetsenreeks ingevoerd wordt
      -X                 met '-x' gebonden toetsenreeksen en opdrachten tonen
                           in een vorm die hergebruikt kan worden als invoer

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd of er een
    fout optrad.

 

break

break: break [N]
    Een 'for'-, 'while'- of 'until'-lus beëindigen.
    Als N gegeven is, dan worden N niveaus van lussen beëindigd.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij N kleiner dan 1 is.

 

builtin

builtin: builtin [INGEBOUWDE_SHELLFUNCTIE [ARGUMENT...]]
    Een ingebouwde shell-functie uitvoeren.

    Voert de gegeven ingebouwde shell-functie met de gegeven argumenten uit.
    Dit is handig als u de naam van een ingebouwde functie voor een eigen
    functie wilt gebruiken, maar toch de functionaliteit van de ingebouwde
    functie nodig hebt.

    De afsluitwaarde is die van de uitgevoerde shell-functie, of 1
    of 1 als INGEBOUWDE_SHELLFUNCTIE geen ingebouwde shell-functie is.

 

caller

caller: caller [EXPRESSIE]
    De context van de aanroep van de huidige functie tonen.

    Zonder argument produceert het "$regelnummer $bestandsnaam"; met
    argument "$regelnummer $functienaam $bestandsnaam".  Deze tweede
    vorm kan gebruikt worden om een 'stack trace' te produceren.  De
    waarde van het argument geeft aan hoeveel frames er teruggegaan
    moet worden; het huidige frame heeft nummer 0.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij de shell momenteel geen functie uitvoert
    of EXPRESSIE ongeldig is.

 

cd

cd: cd [-L|(-P [-e])] [-@] [MAP]
    De huidige map wijzigen.

    Wijzigt de huidige map naar de gegeven MAP.  Als geen MAP gegeven is,
    dan wordt de waarde van de variabele HOME gebruikt.

    De variabele CDPATH definieert de mappen waarin naar MAP gezocht wordt.
    De mapnamen in CDPATH worden gescheiden door dubbele punten (:); een
    lege mapnaam is hetzelfde als de huidige map (.).  Als MAP begint met
    een slash (/), dan wordt CDPATH niet gebruikt.

    Als de gegeven map niet wordt gevonden, en shell-optie 'cdable_vars'
    is ingeschakeld, dan wordt het gegeven woord als een variabelenaam
    begrepen, en als die variabele een naam bevat, dan gaat 'cd' naar de
    map met die naam.

    Opties:
      -L    symbolische koppelingen volgen; symbolische koppelingen in MAP
              worden herleid ná verwerking van instantiaties van '..'
      -P    de fysieke mappenstructuur gebruiken zonder symbolische koppelingen
              te volgen; symbolische koppelingen in MAP worden herleid vóór
              verwerking van instantiaties van '..'
      -e    als optie '-P' gegeven is en de huidige map kan niet bepaald worden,
              dan afsluiten met een niet-nul waarde
      -@    een bestand met uitgebreide kenmerken presenteren als een map die
              deze bestandskenmerken bevat (op systemen die het ondersteunen)

    Standaard worden symbolische koppelingen gevolgd, alsof '-L' gegeven is.
    Een '..' wordt verwerkt door het verwijderen van de direct voorafgaande
    padcomponent terug tot een slash of tot het begin van MAP.

    De afsluitwaarde is 0 als de gewenste map ingesteld kon worden, en als ook
    omgevingsvariabele PWD ingesteld kon worden als '-P' gegeven is, anders 1.

 

command

command: command [-pVv] OPDRACHT [ARGUMENT...]
    Een opdracht uitvoeren of informatie over een opdracht tonen.

    Voert de gegeven opdracht uit met de gegeven argumenten, waarbij een
    eventueel gelijknamige shell-functie genegeerd wordt.  Dit kan gebruikt
    worden om een programma op schijf uit te voeren wanneer er een functie
    met dezelfde naam bestaat.

    Opties:
      -p   een standaardwaarde voor PATH gebruiken, zodat alle
             standaardprogramma's gegarandeerd gevonden worden
      -v   tonen welke opdracht er uitgevoerd zou worden
      -V   als '-v' maar gedetailleerder

    De afsluitwaarde is die van de uitgevoerde OPDRACHT,
    of 1 als de OPDRACHT niet gevonden is.

 

compgen

compgen: compgen [-abcdefgjksuv] [-o OPTIE] [-A ACTIE] [-C OPDRACHT]
                 [-F FUNCTIE] [-G PATROON] [-P PREFIX] [-S SUFFIX]
                 [-W WOORDENLIJST] [-X FILTERPATROON]  [WOORD]
    De mogelijke completeringen tonen, afhankelijk van de gegeven opties.

    Bedoeld voor gebruik binnen een functie die mogelijke completeringen
    genereert.  Als het optionele argument WOORD aanwezig is, worden alleen
    de daarbij passende completeringen gegenereerd.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd of er een
    fout optrad.

 

complete

complete: complete [-abcdefgjksuv] [-pr] [-DE] [-o OPTIE] [-A ACTIE]
                   [-C OPDRACHT] [-F FUNCTIE] [-G PATROON] [-P PREFIX]
                   [-S SUFFIX] [-W WOORDENLIJST] [-X FILTERPATROON]  [NAAM...]
    Aangeven hoe argumenten door 'readline' gecompleteerd moeten worden.

    Geeft voor elke gegeven NAAM aan hoe de argumenten gecompleteerd dienen
    te worden.  Zonder opties worden de bestaande completeringsvoorschriften
    getoond (in een vorm die als invoer hergebruikt kan worden).

    Opties:
      -p   bestaande completeringsvoorschriften in herbruikbare vorm tonen
      -r   elk genoemd voorschrift verwijderen, of alle voorschriften als
             geen NAAM gegeven is
      -D   de gegeven completeringen en acties als standaard nemen voor
             opdrachten die geen specifieke eigen completering hebben
      -E   de gegeven completeringen en acties als standaard nemen voor
             lege opdrachten -- de completering van een lege regel

    Als completering geprobeerd wordt, dan worden de acties toegepast in
    de volgorde van de bovenstaande hoofdletteropties.  Optie '-D' gaat
    voor optie '-E'.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd of er een
    fout optrad.

 

compopt

compopt: compopt [-o|+o OPTIE] [-DE] [NAAM...]
    Completeringsopties wijzigen of tonen.

    Wijzigt de completeringsopties van elke gegeven NAAM, of als geen NAAM
    gegeven is, die van de huidige completering.  Als geen OPTIE gegeven is,
    dan worden de completeringsopties van elke gegeven NAAM getoond, of die
    van de huidige completering.

    Opties:
      -o OPTIE   deze completeringsoptie inschakelen voor elke gegeven NAAM
      -D         opties wijzigen voor de standaardcompletering
      -E         opties wijzigen voor de completering van een lege opdracht

    Het gebruik van '+o' i.p.v. '-o' schakelt de betreffende optie _uit_.

    Elke NAAM dient te refereren aan een opdracht waarvoor reeds een
    completeringsvoorschrift gedefinieerd is via de opdracht 'complete'.
    Als geen NAAM gegeven is, dan dient 'compopt' aangeroepen te worden door
    een functie die momenteel completeringen genereert; dan worden de opties
    voor die draaiende completeringsgenerator gewijzigd.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd of voor
    NAAM geen completeringsvoorschrift gedefinieerd is.

 

continue

continue: continue [N]
    De volgende herhaling van huidige 'for'-, 'while'- of 'until'-lus beginnen.
    Als N gegeven is, dan wordt N niveaus hoger doorgegaan.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij N kleiner dan 1 is.

 

declare

declare: declare [-aAfFgilnrtux] [-p] [NAAM[=WAARDE] ...]
    Waarden en eigenschappen van variabelen instellen.

    Declareert de gegeven variabelen en/of kent hen eigenschappen toe.
    Als er geen namen van variabelen gegeven zijn, dan worden de
    bestaande variabelen en hun waarden getoond.

    Opties:
      -f   alleen de gedefinieerde functies tonen (geen variabelen)
      -F   alleen de namen van de functies tonen, zonder de definities
      -g   globale variabelen aanmaken wanneer gebruikt in een shell-functie;
             elders genegeerd
      -p   van elke gegeven variabele de eigenschappen en waarde tonen

    Eigenschappen:
      -a   van gegeven variabelen arrays maken (indien mogelijk)
      -A   van gegeven variabelen associatieve arrays maken (indien mogelijk)
      -i   aan gegeven variabelen de 'geheel getal'-eigenschap toekennen
      -l   gegeven variabelen bij toekenning omzetten naar kleine letters
      -n   de gegeven variabele een verwijzing maken naar de variabele die
             gegeven is als waarde
      -r   de gegeven variabelen alleen-lezen maken
      -t   aan gegeven variabelen de 'trace'-eigenschap toekennen
      -u   gegeven variabelen bij toekenning omzetten naar hoofdletters
      -x   de gegeven variabelen exporteren

    Een '+' in plaats van een '-' voor de letter schakelt de betreffende
    eigenschap uit.

    Bij variabelen met de 'geheel getal'-eigenschap wordt bij toewijzingen
    een rekenkundige evaluatie gedaan (zie 'let').

    Als 'declare' wordt gebruikt in een functie, dan maakt het elke gegeven
    naam lokaal, net zoals de opdracht 'local'.  Optie '-g' onderdrukt dit.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd of er een
    toekenningsfout optrad.

 

dirs

dirs: dirs [-clpv] [+N] [-N]
    De mappenstapel tonen.

    Toont de huidige lijst van onthouden mappen.  Mappen worden aan deze
    lijst toegevoegd met de opdracht 'pushd', en verwijderd met 'popd'.

    Opties:
      -c   de mappenstapel wissen door alle elementen te verwijderen
      -l   paden volledig tonen, niet afgekort ten opzichte van uw thuismap
      -p   de mappenstapel tonen met één item per regel
      -v   als '-p', maar met elk item voorafgegeaan wordt door zijn positie
             in de stapel

    Argumenten:
      +N   Het N-de item tonen, tellend vanaf links, van de lijst getoond
           door 'dirs' wanneer opgeroepen zonder opties, beginnend bij nul.
      -N   Het N-de item tonen, tellend vanaf rechts, van de lijst getoond
           door 'dirs' wanneer opgeroepen zonder opties, beginnend bij nul.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd of er een
    fout optrad.

 

disown

disown: disown [-h] [-ar] [TAAKAANDUIDING...]
    Taken uit de huidige shell verwijderen.

    Verwijdert elke gegeven taak uit de tabel met actieve taken.  Zonder
    een TAAKAANDUIDING wordt dat wat volgens de shell de huidige taak is
    verwijderd.

    Opties:
      -a   alle taken verwijderen (als geen TAAKAANDUIDING gegeven is)
      -h   taken niet verwijderen maar zodanig markeren dat deze geen SIGHUP
             krijgen wanneer de shell een SIGHUP krijgt
      -r   alleen draaiende taken verwijderen

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie of TAAKAANDUIDING
    gegeven werd.

 

echo

echo: echo [-neE] [ARGUMENT...]
    De gegeven argumenten naar standaarduitvoer schrijven.

    Schrijft de gegeven argumenten naar standaarduitvoer, elke twee gescheiden
    door een spatie en aan het eind gevolgd door een nieuwe regel.

    Opties:
      -n   de afsluitende nieuwe regel onderdrukken
      -e   onderstaande backslash-stuurcodes interpreteren
      -E   onderstaande backslash-stuurcodes niet interpreteren

    'echo' kent de volgende stuurcodes:
      \a     geluidssignaal
      \b     backspace
      \c     geen verdere uitvoer produceren
      \e     escapecode
      \E     escapecode
      \f     nieuwe pagina (FF-teken)
      \n     nieuwe regel (LF-teken)
      \r     naar begin van huidige regel (CR-teken)
      \t     horizontale tab
      \v     verticale tab
      \\     een backslash (\)
      \0NNN  het teken met ASCII-code NNN (octaal, 1 tot 3 cijfers)
      \xHH   het teken met code HH (hexadecimaal, 1 of 2 cijfers)

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een schrijffout optrad.

 

enable

enable: enable [-a] [-dnps] [-f BESTANDSNAAM] [NAAM...]
    Ingebouwde shell-opdrachten in- of uitschakelen.

    Schakelt ingebouwde opdrachten in of uit.  Dit laatste maakt het mogelijk
    om een bestand op schijf uit te voeren dat dezelfde naam heeft als een
    ingebouwde opdracht, zonder het volledige pad op te moeten geven.

    Opties:
      -a   de ingebouwde opdrachten tonen en of ze in- of uitgeschakeld zijn
      -n   genoemde opdrachten uitschakelen of uitgeschakelde opdrachten tonen
      -p   uitvoer produceren die hergebruikt kan worden als invoer (standaard)
      -s   alleen de speciale POSIX ingebouwde opdrachten tonen

    Opties die het dynamisch laden besturen:
      -f   ingebouwde opdracht NAAM laden uit gedeeld object BESTANDSNAAM
      -d   opdracht die geladen is met '-f' verwijderen.

    Zonder opties wordt elke gegeven NAAM ingeschakeld.  Zonder namen worden
    de ingeschakelde opdrachten getoond (of met '-n' de uitgeschakelde).

    Voorbeeld: om in plaats van de ingebouwde 'test' het bestand 'test' te
    gebruiken dat zich in uw zoekpad PATH bevindt, typt u 'enable -n test'.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij NAAM geen ingebouwde shell-opdracht is of
    er een fout optreedt.

 

eval

eval: eval [ARGUMENT...]
    Argumenten uitvoeren als een shell-opdracht.

    Combineert de gegeven argumenten tot een enkele tekenreeks, gebruikt deze
    als invoer voor de shell, en voert de resulterende opdrachten uit.

    De afsluitwaarde is die van de uitgevoerde opdracht, of 0 als de opdracht
    leeg is.

 

exec

exec: exec [-cl] [-a NAAM] [OPDRACHT [ARGUMENT...]] [OMLEIDING...]
    De shell vervangen door de gegeven opdracht.

    Voert de gegeven OPDRACHT uit, daarbij deze shell vervangend door dat
    programma.  Eventuele ARGUMENTen worden de argumenten van OPDRACHT.
    Als er geen OPDRACHT gegeven is, dan worden eventuele omleidingen van
    kracht voor deze shell zelf.

    Opties:
      -a NAAM   deze naam als nulde argument aan OPDRACHT meegeven
      -c        de opdracht uitvoeren met een lege omgeving
      -l        een koppelteken als nulde argument aan OPDRACHT meegeven

    Als de opdracht niet kan worden uitgevoerd, dan sluit een niet-interactieve
    shell af, tenzij de shell-optie 'execfail' aan staat.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij OPDRACHT niet gevonden wordt of er een
    omleidingsfout optreedt.

 

exit

exit: exit [N]
    De shell beëindigen.

    Beëindigt de shell met een afsluitwaarde van N.  Zonder N is de
    afsluitwaarde die van de laatst uitgevoerde opdracht.

 

export

export: export [-fn] [NAAM[=WAARDE] ...]   of   export -p
    De export-eigenschap van shell-variabelen instellen.

    Markeert elke gegeven naam voor automatische export naar de omgeving
    van latere opdrachten.  Als een WAARDE gegeven is, dan wordt deze WAARDE
    toegekend alvorens te exporteren.

    Opties:
      -f   gegeven namen verwijzen alleen naar functies
      -n   voor de gegeven namen de exportmarkering juist verwijderen
      -p   een lijst van alle geëxporteerde namen tonen

    Het argument '--' schakelt verdere optieverwerking uit.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie of NAAM gegeven werd.

 

false

false: onwaar
    Geeft afsluitwaarde 1, horend bij "mislukt".

 

fc

fc: fc [-e EDITORNAAM] [-lnr] [EERSTE] [LAATSTE]
of: fc -s [PATROON=VERVANGING] [OPDRACHT]
    Opdrachten uit de geschiedenis tonen of uitvoeren.

    Kan gebruikt worden om oude opdrachten te tonen, of om deze te bewerken
    en opnieuw uit te voeren.  EERSTE en LAATSTE kunnen getallen zijn die een
    bereik opgeven, of EERSTE kan een tekenreeksje zijn waarmee de recentste
    opdracht wordt bedoeld die met die letters begint.

    Opties:
      -e EDITORNAAM   de te gebruiken editor; standaard wordt de waarde van
                        FCEDIT gebruikt, anders die van EDITOR, anders 'vi'
       -l   een lijst met opdrachten tonen (in plaats van ze te bewerken)
      -n   de lijst zonder nummers weergeven
      -r   de volgorde van de lijst omdraaien (nieuwste eerst)

    In de vorm 'fc -s [PATROON=VERVANGING]... [OPDRACHT]', wordt OPDRACHT
    opnieuw uitgevoerd nadat de aangegeven vervangingen zijn gedaan.

    Een handige alias bij deze functie is r='fc -s', zodat het typen van
    'r' de laatste opdracht opnieuw uitvoert, en het typen van 'r cc' de
    laatste opdracht die met 'cc' begon opnieuw uitvoert.

    De afsluitwaarde die van de uitgevoerde opdracht, of 0, of niet-nul als
    er een fout optreedt.

 

fg

fg: fg [TAAKAANDUIDING]
    De gegeven taak in de voorgrond plaatsen.

    Plaatst de gegeven taak in de voorgrond, en maakt deze tot de huidige taak.
    Als er geen taak gegeven is, dan wordt dat wat volgens de shell de huidige
    taak is gebruikt.

    De afsluitwaarde is die van de in voorgrond geplaatste taak, of 1 als er
    een fout optreedt.

 

getopts

getopts: getopts OPTIETEKENREEKS NAAM [ARGUMENT]
    Opties ontleden.

    'getopts' kan door shell-scripts gebruikt worden om positionele parameters
    als opties te ontleden.

    De OPTIETEKENREEKS bevat de te herkennen optieletters; als een letter
    gevolgd wordt door een dubbele punt, dan hoort de optie een argument
    te hebben, ervan gescheiden door witruimte.

    Elke keer dat 'getopts' wordt aangeroepen, plaatst het de volgende
    gevonden optie in de gegeven shell-variabele NAAM, en het nummer van
    het daarna te behandelen argument in de variabele OPTIND.  Deze OPTIND
    wordt geïnitialiseerd op 1 elke keer als de shell of een shell-script
    wordt aangeroepen.  Als een optie een argument heeft, dan wordt dat
    argument in de shell-variabele OPTARG geplaatst.

    'getopts' kan fouten op twee manieren rapporteren: in stille modus of
    in normale modus.  Stille modus wordt gebruikt als het eerste teken
    van de optietekenreeks een dubbele punt is.  In deze modus worden er
    geen foutmeldingen geprint.  In stille modus geldt: als 'getopts' een
    ongeldige optie vindt, wordt dat teken in OPTARG geplaatst; als een
    vereist argument bij een optie ontbreekt, dan wordt een ':' in NAAM
    geplaatst en de optieletter in OPTARG.  In normale modus geldt: als
    'getopts' een ongeldige optie vindt, wordt een '?' in NAME geplaatst,
    en OPTARG leeggemaakt; als een vereist argument ontbreekt, dan wordt
    een ':' in NAAM geplaatst en de gevonden optieletter in OPTARG; in
    beide gevallen wordt er ook een foutmelding geprint.

    Als de shell-variabele OPTERR de waarde 0 heeft, wordt het printen
    van foutmeldingen uitgeschakeld, zelfs als het eerste teken van de
    optiereeks geen dubbele punt is.  De standaardwaarde van OPTERR is 1.

    Normaliter ontleedt 'getopts' de positionele parameters: $0...$9.
    Maar als er argumenten gegeven worden, dan worden deze ontleed.

 

hash

hash: hash [-lr] [-p PADNAAM] [-dt] [NAAM...]
    Programmalocaties onthouden of tonen.

    Bepaalt en onthoudt voor elke gegeven opdracht-NAAM het volledige pad.
    Als er geen argumenten gegeven zijn, dan wordt informatie over de
    onthouden paden getoond.

    Opties:
      -d           het pad van elke gegeven NAAM vergeten
      -l           uitvoer produceren die herbruikbaar is als invoer
      -p PADNAAM   te gebruiken PADNAAM van de opdracht NAAM
      -r           alle paden vergeten
      -t           voor elke gegeven naam het onthouden pad tonen

    Elke gegeven NAAM wordt opgezocht in $PATH en wordt toegevoegd aan de
    lijst met onthouden opdrachten.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij NAAM niet gevonden wordt of een ongeldige
    optie gegeven werd.

 

help

help: help [-dms] [PATROON...]
    Informatie tonen over ingebouwde opdrachten.

    Toont korte hulpteksten voor ingebouwde opdrachten van de shell.
    Als een PATROON gegeven is, dan worden hulpteksten getoond voor alle
    opdrachten die aan dit PATROON voldoen, anders wordt een lijst met
    onderwerpen waarvoor hulp beschikbaar is getoond.

    Opties:
      -d   een korte omschrijving tonen voor elk onderwerp
      -m   gebruiksbericht tonen in pseudo-opmaak van een man-pagina
      -s   de uitvoer beperken tot een beknopt gebruiksbericht

    De afsluitwaarde is 0, tenzij niets aan PATROON voldoet of een ongeldige
    optie gegeven werd.

 

history

history: history [-c] [-d POSITIE] [N]
     of: history -anrw [BESTANDSNAAM]
     of: history -ps ARGUMENT...
    De opdrachtengeschiedenis tonen of bewerken.

    Geeft de lijst met uitgevoerde opdrachten weer (de "geschiedenis"),
    inclusief regelnummers; voor bewerkte items staat een '*'.  Met een
    argument van N worden alleen de laatste N opdrachten getoond.

    Opties:
      -c   huidige geschiedenis wissen: alle uitgevoerde opdrachten vergeten
      -d POSITIE   het geschiedenisitem op deze positie verwijderen

      -a   huidige geschiedenis aan eind van geschiedenisbestand toevoegen
      -n   alle nog niet gelezen regels uit het geschiedenisbestand lezen
      -r   het geschiedenisbestand lezen en toevoegen aan einde van
             huidige geschienis
      -w   huidige geschiedenis aan einde van geschiedenisbestand toevoegen

      -p   geschiedenisopzoeking uitvoeren voor elk ARGUMENT en het resultaat
             tonen zonder dit in de geschiedenis op te slaan
      -s   de ARGUMENTen als één enkel item aan de geschiedenis toevoegen

    Als een BESTANDSNAAM gegeven is, dan wordt dat gebruikt als het
    geschiedenisbestand, anders wordt de waarde van HISTFILE gebruikt, en
    als die variabele leeg is, dan ~/.bash_history.

    Als de variabele HISTTIMEFORMAT ingesteld en niet leeg is, dan wordt de
    waarde ervan gebruikt als een opmaaktekenreeks for strftime(3), om een
    tijdsstempel bij elk geschiedenisitem weer te geven.  Anders worden geen
    tijdsstempels getoond.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd of er een
    fout optrad.

 

jobs

jobs: jobs [-lnprs] [TAAKAANDUIDING...]   of   jobs -x OPDRACHT [ARGUMENT...]
    Display status of jobs.
    
    Lists the active jobs.  JOBSPEC restricts output to that job.
    Without options, the status of all active jobs is displayed.
    
    Options:
      -l	lists process IDs in addition to the normal information
      -n	lists only processes that have changed status since the last
    	notification
      -p	lists process IDs only
      -r	restrict output to running jobs
      -s	restrict output to stopped jobs
    
    If -x is supplied, COMMAND is run after all job specifications that
    appear in ARGS have been replaced with the process ID of that job's
    process group leader.
    
    Exit Status:
    Returns success unless an invalid option is given or an error occurs.
    If -x is used, returns the exit status of COMMAND.

 

kill

kill: kill [-s SIGNAALNAAM | -n SIGNAALNUMMER | -SIGNAAL] PID | TAAKAANDUIDING
  of: kill -l [SIGNAAL]
    Een signaal naar een taak sturen.

    Stuurt de via PID of TAAKAANDUIDING aangeduide processen het gegeven
    signaal.  Als er geen signaal gegeven is, dan wordt SIGTERM gestuurd.

    Opties:
      -n NAAM     het signaal met deze naam sturen
      -s NUMMER   het signaal met dit nummer sturen
      -l          lijst met beschikbare signalen tonen; als na '-l' argumenten
                    volgen, dan wordt voor elk nummer de bijbehorende naam
                    getoond, en voor elke naam het bijbehorende nummer

    'kill' is om  twee redenen een ingebouwde shell-opdracht: het accepteert
    ook taakaanduidingen in plaats van alleen proces-ID's, en als het maximum
    aantal processen bereikt is hoeft u geen nieuw proces te starten om een
    ander proces te elimineren.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd of er een
    fout optrad.

 

let

let: let ARGUMENT...
    Rekenkundige uitdrukkingen evalueren.

    Evalueert elk ARGUMENT als een rekenkundige uitdrukking.
    De evaluatie gebeurt in gehele getallen zonder controle op overloop;
    maar deling door nul wordt gedetecteerd en wordt getoond als een fout.

    Onderstaande lijst toont de beschikbare operatoren in groepjes van gelijke
    voorrang; de groepjes zijn gerangschikt volgens afnemende voorrang.

        var++, var--    post-increment, post-decrement van variabele
        ++var, --var    pre-increment, pre-decrement van variabele
        -, +            eenzijdig minteken, eenzijdig plusteken
        !, ~            logisch tegengestelde, bitsgewijs tegengestelde
        **              machtsverheffing
        *, /, %         vermenigvuldiging, deling, rest
        +, -            optelling, aftrekking
        <<, >>          bitsgewijze verschuiving naar links, naar rechts
        <=, >=, <, >    vergelijkingen
        ==, !=          gelijkheid, ongelijkheid
        &               bitsgewijze AND
        ^               bitsgewijze XOR
        |               bitsgewijze OR
        &&              logische AND
        ||              logische OR

        expr ? expr : expr    voorwaardelijke uitdrukking

        =, *=, /=, %=, +=, -=, <<=, >>=,  &=, ^=, |=    toewijzingen

    Shell-variabelen zijn toegestaan als parameters.  De naam van een variabele
    wordt vervangen door zijn waarde (zonodig omgezet naar een geheel getal).
    Variabelen hoeven geen 'geheel getal'-eigenschap te hebben om gebruikt te
    kunnen worden in een expressie.

    Operatoren worden geëvalueerd in volgorde van voorrang.  Subexpressies
    tussen haakjes worden altijd eerst geëvalueerd en overstijgen zodoende
    bovengenoemde voorrangsregels.

    Als het laatste ARGUMENT evalueert tot 0, dan is de afsluitwaarde van
    'let' 1; anders 0.

 

local

local: local [OPTIE] NAAM[=WAARDE]...
    Lokale variabelen definiëren.

    Maakt een lokale variabele NAAM aan, en kent deze de waarde WAARDE toe.
    OPTIE kan elke optie zijn die ook door 'declare' geaccepteerd wordt.

    'local' kan alleen binnen een functie gebruikt worden, en zorgt ervoor
    dat het geldigheidsbereik van de variabele NAAM beperkt wordt tot de
    betreffende functie en diens dochters.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd, er een
    toekenningsfout optrad, of de shell geen functie aan het uitvoeren is.

 

logout

logout: logout [N]
    Een login-shell beëindigen.

    Beëindigt een login-shell met een afsluitwaarde van N.  Geeft een
    foutmelding als de huidige shell geen login-shell is.

 

mapfile

mapfile: mapfile [-n AANTAL] [-O BEGIN] [-s AANTAL] [-t] [-u BESTANDSDESCRIPTOR]
                 [-C FUNCTIE] [-c HOEVEELHEID] [ARRAY]
    Regels inlezen in een geïndexeerde array-variabele.

    Leest regels van standaardinvoer in in de array-variabele ARRAY.
    De variabele MAPFILE wordt gebruikt als geen ARRAY gegeven is.

    Opties:
      -n AANTAL    maximaal dit aantal regels kopiëren (0 = alles)
      -O BEGIN     met toekennen beginnen bij deze index (standaard 0)
      -s AANTAL    dit aantal regels overslaan
      -t           nieuweregelteken aan eind van elke gelezen regel verwijderen
      -u BES.DES.  uit deze bestandsdescriptor lezen i.p.v. uit standaardinvoer
      -C FUNCTIE   deze functie evalueren na elke HOEVEELHEID regels
      -c HOEVEELHEID  het aantal te lezen regels voor elke aanroep van FUNCTIE

    Argument:
      ARRAY        naam van array-variabele waarin regels ingelezen moeten worden

    Als '-C' gegeven is zonder '-c', is de standaard-HOEVEELHEID 5000.
    Wanneer FUNCTIE aangeroepen wordt, dan wordt hieraan de index van het
    volgende array-element en de daaraan toe te kennen regel als extra
    argumenten meegegeven.

    Als geen expliciet BEGIN gegeven is, wordt het array gewist alvorens
    met toekennen te beginnen.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij ARRAY alleen-lezen is of geen array is, of
    een ongeldige optie gegeven werd.

 

popd

popd: popd [-n] [+N | -N]
    Mappen van de mappenstapel verwijderen.

    Verwijdert items van de mappenstapel.  Zonder argumenten verwijdert
    het de bovenste map van de stapel, en maakt de huidige werkmap
    gelijk aan de nieuwe bovenste map.

    Optie:
      -n   onderdrukt de verandering van map bij het toevoegen van mappen
             aan de stapel, zodat enkel de stapel wordt gemanipuleerd

    Argumenten:
      +N   Verwijdert het N-de item tellend vanaf links (van de lijst
           getoond door 'dirs', beginnend met nul).  Bijvoorbeeld:
           'popd +0' verwijdert de eerste map, 'popd +' de tweede.
      -N   Verwijdert het N-de item tellend vanaf rechts (van de lijst
           getoond door 'dirs', beginnend met nul).  Bijvoorbeeld:
           'popd -0' verwijdert de laatste map, 'popd -1' de voorlaatste.

    De opdracht 'dirs' toont de huidige mappenstapel.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldig argument gegeven werd of de
    mapwijziging mislukte.

 

printf

printf: printf [-v VARIABELE] OPMAAK [ARGUMENTEN]
    Argumenten volgens een opmaakvoorschrift opmaken en printen.

    Print de gegeven ARGUMENTEN, opgemaakt volgens de gegeven OPMAAK.

    Optie:
      -v VAR   de uitvoer in de variabele VAR plaatsen in plaats van deze
                 naar standaarduitvoer te sturen

    De OPMAAK-tekenreeks bestaat uit drie soorten tekens: gewone tekens,
    die simpelweg naar standaarduitvoer gekopieerd worden; stuurtekens,
    die omgezet worden en dan naar standaarduitvoer gekopieerd worden;
    en opmaaksymbolen, die elk steeds het volgende argument doen printen.

    Naast de standaard %-opmaaksymbolen van printf(1), "diouxXfeEgGcs",
    betekent %b dat de backslash-stuurtekens in het betreffende argument
    omgezet moeten worden, en betekent %q dat het argument op zo'n manier
    aangehaald moet worden dat het als invoer voor de shell hergebruikt
    kan worden.  Verder betekent %(OPMAAK)T dat datum-plus-tijd getoond
    moet worden door deze opmaak aan strftime(3) mee te geven.

    De gegeven opmaak wordt zo vaak hergebruikt als nodig is om alle argumenten
    te consumeren.  Als er minder argumenten zijn dan de opmaak verwacht, dan
    gedragen de overtollige opmaakspecificaties zich alsof (al naar gelang) de
    waarde nul of een lege tekenreeks gegeven werd.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd of er een
    schrijf- of toekenningsfout optrad.

 

pushd

pushd: pushd [-n] [+N | -N | MAP]
    Mappen aan de mappenstapel toevoegen.

    Voegt een map toe aan de top van de mappenstapel, of roteert de stapel
    en maakt de huidige werkmap gelijk aan de nieuwe top van de stapel.
    Zonder argumenten worden de bovenste twee mappen verwisseld.

    Optie:
      -n   onderdrukt de verandering van map bij het toevoegen van mappen
             aan de stapel, zodat enkel de stapel wordt gemanipuleerd

    Argumenten:
      MAP  Voegt deze map toe aan de top van de mappenstapel, het de nieuwe
           werkmap makend.
      +N   Roteert de stapel zodat de N-de map (tellend vanaf links, van
           de lijst getoond door 'dirs', beginned bij nul) bovenaan komt.
      -N   Roteert de stapel zodat de N-de map (tellend vanaf rechts, van
           de lijst getoond door 'dirs', beginned bij nul) bovenaan komt.

    De opdracht 'dirs' toont de huidige mappenstapel.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldig argument gegeven werd of de
    mapwijziging mislukte.

 

pwd

pwd: pwd [-LP]
    De naam van de huidige werkmap tonen.

    Opties:
      -P   het werkelijke, fysieke pad tonen, zonder symbolische koppelingen
      -L   het pad tonen zoals dat gevolgd is, inclusief eventuele symbolische
             koppelingen (standaard)

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd of de
    huidige map niet bepaald kon worden.

 

read

read: read [-ers] [-a ARRAY] [-d SCHEIDINGSTEKEN] [-i TEKST]
           [-n AANTAL_TEKENS] [-N AANTAL_TEKENS] [-p PROMPT]
           [-t TIJDSLIMIET] [-u BESTANDSDESCRIPTOR] [NAAM...]
    Een regel van standaardinvoer lezen en in velden opsplitsen.

    Leest één regel van standaardinvoer (of van de gegeven bestandsdescriptor
    als optie '-u' gegeven is) en wijst het eerste woord aan de eerste NAAM toe,
    het tweede woord aan de tweede NAAM, en zo verder; de resterende woorden
    worden toegewezen aan de laatste NAAM.  Alleen de tekens in de variabele
    IFS worden herkend als woordscheidingstekens.  Als er geen namen gegeven
    zijn, dan wordt de gelezen regel opgeslagen in de variabele REPLY.

    Opties:
      -a ARRAY   de gelezen woorden toekennen aan de opeenvolgende posities
                   van het genoemde array, beginnend bij index nul
      -d TEKEN   doorgaan met lezen tot TEKEN gelezen wordt (i.p.v. LF-teken)
      -e         in een interactieve shell 'readline' gebruiken om de regel
                   in te lezen
      -i TEKST   door 'readline' te gebruiken begintekst
      -n AANTAL  stoppen na maximaal dit aantal tekens gelezen te hebben, of
                   na een LF-teken (i.p.v. altijd te wachten op een LF-teken)
      -N AANTAL  alleen stoppen na dit aantal tekens gelezen te hebben, of na
                   EOF of tijdsoverschrijding, elk scheidingsteken negerend
      -p PROMPT  deze tekenreeks tonen als prompt (zonder afsluitende nieuwe
                   regel) alvorens te beginnen met lezen
      -r         backslash-codes niet omzetten naar hun betekenis
      -s         invoer die van een terminal komt niet echoën
      -t AANTAL  na dit aantal seconden stoppen met wachten op invoer en
                   afsluiten met een code groter dan 128; de waarde van de
                   variabele TMOUT is de standaardwaarde voor het aantal te
                   wachten seconden; het aantal mag drijvendepuntgetal zijn;
                   als AANTAl 0 is, dan keert 'read' onmiddellijk terug zonder
                   enige data te lezen, maar is alleen succesvol als er op de
                   betreffende bestandsdescriptor invoer beschikbaar is
      -u BS.DS.  van deze bestandsdescriptor lezen i.p.v. van standaardinvoer

    De afsluitwaarde is 0, tenzij einde-van-bestand (EOF) bereikt werd,
    de tijdslimiet overschreden werd, er een toekenningsfout optrad, of een
    ongeldige bestandsdescriptor als argument van '-u' gegeven werd.

 

readarray

readarray: readarray [-n AANTAL] [-O BEGIN] [-s AANTAL] [-t] [-u BESTANDSDESCRIPTOR]
                 [-C FUNCTIE] [-c HOEVEELHEID] [ARRAY]
    Regels inlezen vanuit een bestand in een array-variabele.

    Een synoniem voor 'mapfile'.

 

readonly

readonly: readonly [-aAf] [NAAM[=WAARDE] ...]   of   readonly -p
    Shell-variabelen als onveranderbaar markeren.

    Markeert elke gegeven NAAM als alleen-lezen, zodat de waarde van deze
    NAAM niet meer veranderd kan worden door een latere toewijzing.  Als een
    WAARDE gegeven is, dan deze WAARDE toekennen alvorens deze te fixeren.

    Opties:
      -a   elke naam als een array begrijpen
      -A   elke naam als een associatief array begrijpen
      -f   gegeven namen verwijzen alleen naar functies
      -p   een lijst tonen van alle onveranderbare variabelen of functies,
             al naar gelang optie '-f' gegeven is

    Het argument '--' schakelt verdere optieverwerking uit.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie of NAAM gegeven werd.

 

return

return: return [N]
    Terugkeren uit een shell-functie.

    Doet een functie of gesourced script afsluiten met afsluitwaarde N.
    Zonder N is de afsluitwaarde die van de laatst uitgevoerde opdracht
    in functie of script.

    De afsluitwaarde is N, of 1 als de shell geen functie of script aan het
    uitvoeren is.

 

set

set: set [--abefhkmnptuvxBCHP] [-o OPTIENAAM] [--] [ARGUMENT...]
    Waarden van shell-opties of positionele parameters instellen.

    Schakelt shell-eigenschappen in/uit, of verandert waarden van positionele
    parameters.  Zonder opties of argumenten toont 'set' de namen en waarden
    van alle gedefinieerde variabelen en functies, in een vorm die als invoer
    hergebruikt kan worden.  De volgende opties zijn beschikbaar (een '+' in
    plaats van een '-' schakelt de betreffende eigenschap _uit_ i.p.v. in):

      -a  nieuwe of gewijzigde variabelen en functies automatisch exporteren
      -B  accoladevervanging uitvoeren (is standaard, b.v. a{b,c} -> ab ac)
      -b  beëindiging van een taak direct melden (i.p.v. na huidige opdracht)
      -C  omleiding van uitvoer mag gewone bestanden niet overschrijven
      -E  een 'trap' op ERR door laten werken in functies en dochterprocessen
      -e  de shell afsluiten zodra afsluitwaarde van een opdracht niet nul is
      -f  jokertekens voor bestandsnamen uitschakelen (geen 'globbing')
      -H  geschiedenisopdracht '!' beschikbaar stellen (standaard)
      -h  het volledige pad van opdrachten onthouden na eerste keer opzoeken
      -k  ook nakomende toewijzingen aan variabelen in de omgeving plaatsen
      -m  taakbesturing beschikbaar stellen (standaard)
      -n  opdrachten wel lezen maar niet uitvoeren ("droogzwemmen")
      -o OPTIENAAM  deze optie inschakelen (zie verderop voor de lange namen)
      -P  geen symbolische koppelingen herleiden bij opdrachten als 'cd' die
          de huidige map wijzigen
      -p  geprivilegeerde modus: de bestanden aangeduid door ENV en BASH_ENV
          worden genegeerd, functies worden niet uit de omgeving geïmporteerd,
          en ook eventuele SHELLOPTS worden genegeerd; modus wordt automatisch
          ingeschakeld als effectieve en echte UID of GID niet overeenkomen;
          uitschakelen maakt dan effectieve UID en GID gelijk aan de echte
      -T  een 'trap' op DEBUG door laten werken in functies en dochterprocessen
      -t  afsluiten na het lezen en uitvoeren van één opdracht
      -u  het gebruik van niet-bestaande variabelen behandelen als een fout
      -v  invoerregel weergeven ("echoën") zodra deze gelezen is
      -x  elke opdracht met argumenten weergeven voordat deze wordt uitgevoerd
      --  nakomende argumenten zijn positionele parameters; als er geen verdere
          argumenten zijn, worden de bestaande positionele parameters gewist
      -   opties -v en -x uitschakelen; nakomende argumenten zijn positionele
          parameters; maar zonder argumenten worden de bestaande niet gewist

    De opties kunnen ook gebruikt worden bij het starten van de shell.
    De huidige toestand van de eigenschappen is te vinden in $-.  Eventuele
    extra argumenten van 'set' worden begrepen als positionele parameters
    en worden toegewezen aan $1, $2, ... $N.

    De lange namen voor gebruik met optie -o (of +o) zijn:
      allexport    == -a  (automatisch exporteren van nieuwen/gewijzigden)
      braceexpand  == -B  (accoladevervanging uitvoeren)
      emacs        regelbewerkingsinterface in stijl van 'emacs' gebruiken
      errexit      == -e  (shell afsluiten bij eerste fout)
      errtrace     == -E  ('trap' op ERR overal laten gelden)
      functrace    == -T  ('trap' op DEBUG overal laten gelden)
      hashall      == -h  (gevonden pad van opdrachten onthouden)
      histexpand   == -H  ('!'-opdracht beschikbaar stellen)
      history      opdrachtengeschiedenis beschikbaar stellen
      ignoreeof    Ctrl-D negeren; de shell niet afsluiten bij lezen van EOF
      interactive-comments  commentaar in interactieve opdrachten toestaan
      keyword      == -k  (nakomende toewijzingen ook meenemen)
      monitor      == -m  (taakbesturing beschikbaar stellen)
      noclobber    == -C  (omleidingen geen bestanden laten overschrijven)
      noexec       == -n  (opdrachten lezen maar niet uitvoeren)
      noglob       == -f  (jokertekens uitschakelen)
      nolog        (herkend maar genegeerd)
      notify       == -b  (beëindiging van een taak direct melden)
      nounset      == -u  (niet-bestaande variabelen als een fout beschouwen)
      onecmd       == -t  (afsluiten na uitvoeren van één opdracht)
      physical     == -P  (fysieke paden volgen i.p.v. symbolische)
      pipefail     de afsluitwaarde van een pijplijn gelijkmaken aan die van
                     de laatste niet-succesvolle opdracht in de reeks, of aan
                     0 als alle opdrachten succesvol waren
      posix        de voorschriften van de POSIX-standaard strict volgen
      privileged   == -p  (geprivilegeerde modus)
      verbose      == -v  (elke invoerregel echoën)
      vi           regelbewerkingsinterface in stijl van 'vi' gebruiken
      xtrace       == -x  (elke opdracht echoën)

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd.

 

shift

shift: shift [N]
    Positionele parameters opschuiven.

    Hernoemt positionele parameters $N+1,$N+2,... naar $1,$2,...
    Als N niet gegeven is, wordt de waarde 1 aangenomen.

    De afsluitwaarde is 0 tenzij N negatief is of groter dan $#.

 

shopt

shopt: shopt [-pqsu] [-o] [OPTIENAAM...]
    Shell-opties in- of uitschakelen.

    Stelt de waarde in elke gegeven OPTIENAAM -- van een shell-optie die
    bepaald shell-gedrag beïnvloedt.  Zonder opties wordt een lijst van alle
    instelbare opties getoond, met bij elke optie de vermelding of deze al
    dan niet ingeschakeld is.

    Opties:
      -o   de verzameling mogelijke OPTIENAMEN naar diegene die gedefinieerd
             zijn voor gebruik met 'set -o'
      -p   uitvoer produceren die herbruikbaar is als invoer
      -q   uitvoer onderdrukken
      -s   elke gegeven OPTIENAAM inschakelen
      -u   elke gegeven OPTIENAAM uitschakelen

    Zonder opties (of met alleen '-q') is de afsluitwaarde 0 indien OPTIENAAM
    ingeschakeld is, 1 indien uitgeschakeld.  De afsluitwaarde is ook 1 als
    een ongeldige optienaam gegeven werd, en de afsluitwaarde is 2 als een
    ongeldige optie gegeven werd.

 

source

source: source BESTANDSNAAM [ARGUMENTEN]
    Opdrachten uit bestand in de huidige shell uitvoeren.

    Leest opdrachten uit het gegeven bestand en voert deze uit in de huidige
    shell.  De mappen in PATH worden nagezocht om het genoemde bestand te
    vinden.  Als er verder nog argumenten gegeven zijn, dan worden dit de
    positionele parameters tijdens de uitvoering van het genoemde bestand.

    De afsluitwaarde is die van de laatst uitgevoerde opdracht in het gegeven
    bestand, of 1 als dit bestand niet gelezen kan worden.

 

suspend

suspend: suspend [-f]
    Uitvoering van de shell pauzeren.

    Pauzeert de uitvoering van deze shell totdat een SIGCONT-signaal
    ontvangen wordt.  Een login-shell kan niet gepauzeerd worden, tenzij
    optie '-f' gegeven is.

    Optie:
      -f   pauzering afdwingen, ook als dit een login-shell is

    De afsluitwaarde is 0, tenzij taakbeheer uitgeschakeld is of er een fout
    optreedt.

 

test

test: test [EXPRESSIE]
    Evaluate conditional expression.
    
    Exits with a status of 0 (true) or 1 (false) depending on
    the evaluation of EXPR.  Expressions may be unary or binary.  Unary
    expressions are often used to examine the status of a file.  There
    are string operators and numeric comparison operators as well.
    
    The behavior of test depends on the number of arguments.  Read the
    bash manual page for the complete specification.
    
    File operators:
    
      -a FILE        True if file exists.
      -b FILE        True if file is block special.
      -c FILE        True if file is character special.
      -d FILE        True if file is a directory.
      -e FILE        True if file exists.
      -f FILE        True if file exists and is a regular file.
      -g FILE        True if file is set-group-id.
      -h FILE        True if file is a symbolic link.
      -L FILE        True if file is a symbolic link.
      -k FILE        True if file has its `sticky' bit set.
      -p FILE        True if file is a named pipe.
      -r FILE        True if file is readable by you.
      -s FILE        True if file exists and is not empty.
      -S FILE        True if file is a socket.
      -t FD          True if FD is opened on a terminal.
      -u FILE        True if the file is set-user-id.
      -w FILE        True if the file is writable by you.
      -x FILE        True if the file is executable by you.
      -O FILE        True if the file is effectively owned by you.
      -G FILE        True if the file is effectively owned by your group.
      -N FILE        True if the file has been modified since it was last read.
    
      FILE1 -nt FILE2  True if file1 is newer than file2 (according to
                       modification date).
    
      FILE1 -ot FILE2  True if file1 is older than file2.
    
      FILE1 -ef FILE2  True if file1 is a hard link to file2.
    
    All file operators except -h and -L are acting on the target of a symbolic
    link, not on the symlink itself, if FILE is a symbolic link.
    
    String operators:
    
      -z STRING      True if string is empty.
    
      -n STRING
         STRING      True if string is not empty.
    
      STRING1 = STRING2
                     True if the strings are equal.
      STRING1 != STRING2
                     True if the strings are not equal.
      STRING1 < STRING2
                     True if STRING1 sorts before STRING2 lexicographically.
      STRING1 > STRING2
                     True if STRING1 sorts after STRING2 lexicographically.
    
    Other operators:
    
      -o OPTION      True if the shell option OPTION is enabled.
      -v VAR	 True if the shell variable VAR is set
      -R VAR	 True if the shell variable VAR is set and is a name reference.
      ! EXPR         True if expr is false.
      EXPR1 -a EXPR2 True if both expr1 AND expr2 are true.
      EXPR1 -o EXPR2 True if either expr1 OR expr2 is true.
    
      arg1 OP arg2   Arithmetic tests.  OP is one of -eq, -ne,
                     -lt, -le, -gt, or -ge.
    
    Arithmetic binary operators return true if ARG1 is equal, not-equal,
    less-than, less-than-or-equal, greater-than, or greater-than-or-equal
    than ARG2.
    
    See the bash manual page bash(1) for the handling of parameters (i.e.
    missing parameters).
    
    Exit Status:
    Returns success if EXPR evaluates to true; fails if EXPR evaluates to
    false or an invalid argument is given.

 

times

times: times
    Procestijden tonen.

    Geeft de totaal verbruikte gebruikers- en systeemtijd weer; eerst de
    tijden verbruikt door de shell zelf, en daaronder de tijden verbruikt
    door de processen uitgevoerd door de shell.

    De afsluitwaarde is altijd 0.

 

trap

trap: trap [-lp] [[ARGUMENT] SIGNAALAANDUIDING...]
    Signalen en andere gebeurtenissen opvangen.

    Definieert en activeert afhandelingsprocedures die uitgevoerd moeten
    worden wanneer de shell een signaal of andere gebeurtenissen ontvangt.

    ARGUMENT is een opdracht die gelezen en uitgevoerd wordt wanneer de shell
    een van de opgegeven signalen ontvangt.  Als ARGUMENT ontbreekt en er één
    signaal gegeven is, of wanneer ARGUMENT '-' is, dan worden de opgegeven
    signalen teruggezet op de waarde die ze hadden bij het starten van deze
    shell.  Als ARGUMENT de lege tekenreeks is, dan worden de opgegeven
    signalen genegeerd door zowel deze shell als door alle dochterprocessen.

    Als EXIT (0) als signaal opgegeven wordt, dan wordt ARGUMENT uitgevoerd
    bij het afsluiten van de shell.  Als DEBUG als signaal opgegeven wordt,
    dan wordt ARGUMENT uitgevoerd vóór elke enkelvoudige opdracht.  Als RETURN
    als signaal opgegeven wordt, dan wordt ARGUMENT uitgevoerd elke keer als
    een functie (of een met 'source' aangeroepen script) terugkeert.  Als ERR
    als signaal opgegeven wordt, dan wordt ARGUMENT uitgevoerd elke keer als
    de mislukking van een opdracht de shell zou beëindigen als optie '-e'
    gegeven was.

    Als er geen enkel argument gegeven is, dan toont 'trap' welke opdrachten
    er met welke signalen verbonden zijn.

    Opties:
      -l   een overzicht tonen van signaalnummers en hun namen
      -p   voor elk gegeven signaal tonen welke opdracht ermee verbonden is

    Signalen kunnen als naam of als nummer opgegeven worden, in hoofd- of in
    kleine letters, en het voorvoegsel 'SIG' is optioneel.  Merk op dat met
    'kill -signaal $$' een signaal naar de huidige shell gestuurd kan worden.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie of SIGNAALAANDUIDING
    gegeven werd.

 

true

true: waar
    Geeft afsluitwaarde 0, horend bij "gelukt".

 

type

type: type [-afptP] NAAM...
    Informatie tonen over een opdracht.

    Toont voor elke gegeven NAAM hoe deze zou worden geïnterpreteerd als
    deze als opdracht gebruikt zou worden.

    Opties:
     -a   alle plaatsen tonen met een uitvoerbaar bestand genaamd NAAM;
            dit omvat aliassen, ingebouwde shell-opdrachten, functies,
            sleutelwoorden, en bestanden op schijf (alleen zonder '-p')
     -f   functies negeren, alsof ze niet gedefinieerd zijn
     -P   naar elke gegeven naam zoeken in het huidige zoekpad (PATH), ook
            als het een alias, ingebouwde shell-opdracht of functie is
     -p   voor elke gegeven naam het volledige pad tonen van het bestand dat
            uitgevoerd zou worden, of niets als er een alias, functie,
            ingebouwde shell-opdracht of sleutelwoord met die naam is
     -t   alleen het type van de opgegeven namen tonen: 'alias', 'builtin',
            'file', 'function' of 'keyword', al naar gelang het een alias,
            een ingebouwde shell-opdracht, een bestand op schijf, een
            gedefinieerde functie of een sleutelwoord betreft; of niets
            als de naam onbekend is\ 
    De afsluitwaarde is 0 als elke NAAM gevonden werd, anders 1.

 

typeset

typeset: typeset [-aAfFgilrtux] [-p] NAAM[=WAARDE]...
    Waarden en eigenschappen van variabelen instellen.

    Deze opdracht is verouderd.  Zie 'help declare'.

 

ulimit

ulimit: ulimit [-SHabcdefilmnpqrstuvxT] [GRENSWAARDE]
    Grenzen van hulpbronnen aanpassen.

    Begrenst de beschikbare hulpbronnen voor processen gestart door deze shell
    -- op systemen die zulke begrenzing toestaan.

    Opties:
      -S    een "zachte" hulpbrongrens gebruiken
      -H    een "harde" hulpbrongrens gebruiken
      -a    alle huidige begrenzingen tonen
      -b    de maximum grootte van een socketbuffer
      -c    de maximum grootte van een core-bestand (in kB)
      -d    de maximum hoeveelheid gegevensgeheugen van een proces (in kB)
      -e    de maximum procespriotiteit (de 'nice'-waarde)
      -f    de maximum grootte van bestanden geschreven door shell of dochters
      -i    het maximum aantal nog wachtende signalen
      -l    de maximum hoeveelheid geheugen die een proces mag vastpinnen (kB)
      -m    de maximum hoeveelheid fysiek geheugen van een proces (in kB)
      -n    het maximum aantal open bestandsdescriptors
      -p    de maximum grootte van een pijpbuffer
      -q    het maximum aantal bytes in POSIX berichtwachtrijen
      -r    de maximum realtime-procesprioriteit
      -s    de maximum stapelgrootte (in kB)
      -t    de maximum hoeveelheid CPU-tijd (in seconden)
      -T    het maximum aantal threads
      -u    het maximum aantal gebruikersprocessen
      -v    de maximum hoeveelheid virtueel geheugen van een proces (in kB)
      -x    het maximum aantal bestandsvergrendelingen

    Niet alle opties zijn beschikbaar op alle platformen.

    Als een GRENSWAARDE opgegeven is, dan wordt dit de nieuwe waarde van de
    aangegeven hulpbron, anders wordt de huidige waarde ervan getoond.
    De speciale grenswaarden 'soft', 'hard' en 'unlimited' staan voor de
    huidige zachte grens, de huidige harde grens, en onbegrensd.
    Als geen optie gegeven is, dan wordt optie '-f' aangenomen.

    De waardes gaan in stappen van 1024 bytes, behalve voor '-t', die in
    seconden is, voor '-p', die in stappen van 512 bytes gaat, en voor '-u',
    dat een ongeschaald aantal is.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd of er een
    fout optrad.

 

umask

umask: umask [-p] [-S] [MODUS]
    Het bestandsaanmaakmasker tonen of instellen.

    Stelt het bestandsaanmaakmasker van de gebruiker in op de gegeven MODUS.
    Als MODUS ontbreekt, dan wordt de huidige waarde van het masker getoond.

    Als MODUS begint met een cijfer, wordt het begrepen als een octaal getal,
    anders als een symbolische modus-tekenreeks zoals chmod (1) die kent.

    Opties:
      -p   als invoer herbruikbare uitvoer produceren (indien MODUS ontbreekt)
      -S   symbolische uitvoer produceren; anders octale getallen

    De afsluitwaarde is 0, tenzij MODUS ongeldig is of een ongeldige optie
    gegeven werd.

 

unalias

unalias: unalias [-a] NAAM [NAAM...]
    Elke gegeven NAAM verwijderen uit de lijst van gedefinieerde aliassen.

    Optie '-a' verwijdert alle aliassen.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij NAAM geen bestaande alias is.

 

unset

unset: unset [-f] [-v] [-n] [NAAM...]
    Shell-variabelen en -functies verwijderen.

    Verwijdert voor elke NAAM de bijbehorende variabele of functie.

    Opties:
      -f   elke NAAM als een shell-functie begrijpen
      -v   elke NAAM als een shell-variabele begrijpen
      -n   elke NAAM als een naamsverwijzing begrijpen en de variabele zelf
           verwijderen in plaats de variabele waar naar verwezen wordt

    Zonder opties zal 'unset' eerst een variabele proberen te verwijderen,
    en als dat niet lukt, dan een functie.  Sommige variabelen kunnen niet
    verwijderd worden; zie ook 'readonly'.

    De afsluitwaarde is 0, tenzij een ongeldige optie gegeven werd of een
    NAAM alleen-lezen is.

 

wait

wait: wait [-n] [ID ...]
    Op taakafsluiting wachten en de afsluitwaarde rapporteren.

    Wacht op elk proces aangeduid door een ID -- dat een taakaanduiding of
    een proces-ID mag zijn -- en rapporteert diens afsluitwaarde.  Als geen ID
    gegeven is, dan wordt er gewacht op alle actieve dochterprocessen, en is
    de afsluitwaarde van 'wait' automatisch 0.  Als ID een taakaanduiding is,
    dan wordt er gewacht op alle processen in de pijplijn van die taak.

    Als optie '-n' gegeven is, dan wordt gewacht op de eerstvolgende voltooiing
    van een taak en wordt diens afsluitwaarde geretourneerd.

    De afsluitwaarde is die van de laatste ID, 1 als ID ongeldig is,
    of 2 als een ongeldige optie gegeven werd.

 

 

This HTML help was generated on 2015-05-13 by allhelp.pl, Version 1.00
Written by Rob van der Woude
http://www.robvanderwoude.com

 


page last modified: 2015-06-14; loaded in 0.0053 seconds